Gouden eeuw-romaanse cultuurkunde
• Kernbegrippen van de Renaissance: de zucht naar beschaving, de bewondering voor de Oudheid en het ideaal van de universele mens (de ongebonden geest van het humanisme).
• De Renaissance werd lange tijd beschouwd als plotselinge en unieke wedergeboorte van de antieke cultuur, begonnen in Italië (veertiende/vijftiende eeuw) en uitgewaaierd naar de rest van Europa (zestiendeeeuw). Later is deze definitie bijgeschaafd, er was namelijk al eerder sprake van wedergeboortes/oplevingen.
• Aan het einde van de Middeleeuwen werd de beschaving geciviliseerder, de middeleeuwese ridder maakte plaats voor de geletterde hoveling. In de Middeleeuwen was scholing een zaak van geestelijkheid. Met de Oudheid als voorbeeld, kwamen er in de periode erna stadsscholen enuniversiteiten. De retorica werd belangrijker dan de scholastische logica van de Middeleeuwen. Kortom: er was behoefte aan een geheel andere invulling van het onderwijs, een invulling waarbij ook de zelfontplooiing van de mens aan bod kwam (humanisme). De studie van de Oudheid werd uiteindelijk de kern van het onderwijs: wie zijn klassieken kende, was een goed mens.
• De mensen in de Renaissanceontdekten nieuwe aspecten in de al geschreven literatuur. Alles werd op een andere manier opgevat dan in de Middeleeuwen.
• De mensen in de Renaissance meenden dat er met het verval van het Romeinse imperium een beschaving verloren was gegaan die hersteld moest worden. De toon werd gezet door de eerst grote humanist Petrarca. Hij minachtte zijn eigen tijd, had respect voor de Oudheid en kondigdeeen nieuwe Gouden Tijd aan. Petrarca had ook een enorme invloed op de dichtkunst. Petrarca was een groot aanhanger van Plato en Augustinus.
• In de liefdespoëzie van de Renaissance verschenen veel neoplatonische ideeën (schoonheid moet door de geest worden genoten). De belangrijkste verbreider van neoplatonische theorieën was Castiglione, die Il cortegiano schreef.
• Onder invloed vanhet humanisme, het neoplatonisme, het beschavingsideaal van Castiglione en de erasmiaanse leer, zijn dit de voornaamste kenmerken van de Renaissance: 1) De herwaardering van de mens als individu, in zijn doen en laten, in de ontplooiing van al zijn vermogens en in zijn betrekkingen met de wereld waarin hij leeft. 2) Een groot ontzag voor het denken en de beschaving van de Oudheid in al haarfacetten, met de nadruk op de moraalfilosofie, de retorica en de schone kunsten. 3) Een verschuiving van een aristotelische benadering (gebaseerd op logische bewijsvoering en de indeling van verschijnselen in categorieën) naar een neoplatonische (gebaseerd op beredenering en de beschouwing van ideeën). 4) Een heroverweging van het christelijk gedachtengoed, gekenmerkt door een afkeer van abstractetheologie en een terugkeer naar de Bijbel en de kerkvaders.
• Spanje treedt de zestiende eeuw binnen als een moderne eenheidsstaat met een koloniale en religieuze missie die het eigen karakter zal tekenen van de Spaanse Renaissance. Echter, de Renaissance is eerder uiterlijke schijn dan een innerlijk concept, door alle veroveringen die in Spanje gaande zijn blijft het volk eerder Middeleeuwsmet een laagje Renaissance. Karel I ging uiteindelijk de Renaissance “promoten”, voornamelijk op het gebied van bouwkunst en poëzie. Het erasmismo gooide vooral hoge ogen onder de conversos, omdat Erasmus beweerde dat het allemaal draait om innerlijke geloofsbeleving. Karel was een groot voorstander van het erasmismo. Het erasmismo werd uiteindelijk bedolven onder Lutheraanse ideeën.
• Debloei van de lyriek in de Spaanse literatuur staat centraal in deze periode. Er is zelfs sprake van een poëtische revolutie. Het sonnet wordt geïntroduceerd. Dolce stil nuovo is de poëtische taal en versbouw van de Italiaanse Renaissance. In de poëzie van de Rennaisance staat centraal: de (harmonie tussen mens en) natuur en de geregelde verschijning van de mythologie en godenwereld van de Oudheid....
Regístrate para leer el documento completo.